Anton Bruckner

Anton Bruckner (1824 – 1896) was een Oostenrijks componist en organist, geboren in Ansfelden als zoon van een dorpsschoolmeester. Na de vroege dood van zijn vader werd hij ondergebracht in het Sankt Florianklooster bij Linz, waar hij koorknaap werd in het zangkoor. Hij studeerde piano, viool, orgel en compositie bij particuliere leraren in zijn omgeving. Zijn werkzame leven bestond in eerste instantie uit lesgeven: hij werd, net als zijn vader, (hulp)schoolmeester. Orgelspelen en componeren waren voor hem aanvankelijk een vrijetijdsbesteding, alhoewel schoolmeesters in Bruckners tijd vaak als organist en soms ook als koster aan de plaatselijke kerk verbonden waren. In 1855 kwam de post van organist in de Dom van Linz vrij en hij werd aangenomen. Dat was het begin van Bruckners carrière als musicus. Daarnaast bleef hij harmonieleer en compositie studeren.

Bruckner had van jongs af aan ambities als componist, maar hij was erg onzeker. Daarom wilde hij alle compositietechnieken volledig onder de knie hebben en het vak volledig beheersen vóórdat hij als componist naar buiten trad. Het behalen van diploma’s – en daarmee de erkenning van de buitenwereld – was een obsessie voor hem.

Uiteindelijk kon niemand hem meer iets leren over compositiekunst en muziektheorie en waagde hij zich aan zijn eerste grote mis (in d-mineur) en zijn eerste symfonie (in c-mineur). Zijn luisteraars waren van deze werken weliswaar onder de indruk, maar begrepen weinig van Bruckners muziek.

In 1863 hoorde Bruckner voor het eerst de muziek van Richard Wagner. Deze muziek sloeg bij de eenvoudige provinciale kerkmusicus in als een bom. Vanaf dat moment keek Bruckner huizenhoog op tegen Wagner. Tijdens hun eerste ontmoeting viel Bruckner letterlijk voor de maestro op de knieën. Gelukkig voor Bruckner – die een groot bierliefhebber was – ontaardde die ontmoeting in een stevig drinkgelag, wat de afstand die Bruckner voelde tot Wagner aanmerkelijk moet hebben verkleind. In september 1873 reisde Bruckner naar Bayreuth om Wagner te bezoeken. Naast de partituur van zijn tweede symfonie, nam hij ook de eerste opzet van zijn derde symfonie mee in de hoop dat Wagner de opdracht van een van beide wilde accepteren. Wagner vond de tweede “recht gut” maar gaf de voorkeur aan “die met de trompet”. Sindsdien staat Bruckners derde symfonie bekend als de ‘Wagnersymfonie’.

De première op 16 december 1877 werd echter een debacle: toen de laatste maten hadden geklonken, was er maar een klein groepje jongeren – onder wie de Gustav Mahler – dat klapte; de rest van het publiek was al vertrokken, of was aan het lachen. Dit bracht Bruckner aan de rand van een depressie. Er volgden jaren van omwerkingen, die leidden tot diverse versies van de symfonieën.

Het waren vooral de critici die Bruckner niet serieus namen. Daarbij speelde zijn eenvoudige afkomst – die zich uitte in zijn provinciale kleding en accent – een rol. Van zijn collega-componisten liet met name Brahms zich laatdunkend over Bruckner uit. Al deze kritiek leidde bij de onzekere Bruckner tot een obsessieve stoornis die zich uitte in dwangmatig tellen. Bruckner bleef een groot bewonderaar van Wagner. Toen hij vernam dat zijn idool gestorven was, was hij bezig de laatste hand te leggen aan het adagio van zijn zevende symfonie. Uit eerbied voor Wagner veranderde hij het adagio in een nagenoeg op zichzelf staand werk. Met deze symfonie bereikte Bruckner uiteindelijk zijn doorbraak en erkenning als componist, waarnaar hij al die tijd gehunkerd had. Geïnspireerd door Wagners klankwereld creëerde Bruckner een geheel nieuwe symfonische stijl.